zondag 22 februari 2015

p.256-318, hoofdstuk 92-100, 'de twee waarheden'

Piscine Molitor Patel (Pi)
p.256-318, hoofdstuk 92-100

Een van de laatste dingen dat ik nog meemaakte op zee was waarschijnlijk ook één van mijn meest memorabele. Toen ik ronddreef in het niets, deed ik in die zee van leegte één van de grootste en meest opzienbarende botanische ontdekkingen ooit. De ontdekking van een drijvend bos in het midden van de Grote Oceaan. Op het eerste zicht leek de een Mekka voor het schipbreukeling op zee. Op het eiland waren kleine poeltjes gevuld met zoet water, heerlijke algen waar ik op elk moment mijn buik van vol kon eten en een eindeloze maaltijd voor Richard Parker. Die maaltijd bestond uit een honderdduizenden of eerder miljoenen stokstaartjes. En elke ochtend lagen er ook vissen in de poeltjes, van kleine visjes tot de grootste haaien. Het klinkt misschien ongelooflijk, maar toch is het waar. 
In tegenstelling tot wat ik dacht moest mijn opzienbarende ontdekking nog komen. Na een verblijf van enkele dagen of weken ging ik naar de grote centrale boom en wou één van zijn vruchten oppeuzelen. Maar het enige dat ik de eten kreeg van de boom waren opeen geplakte bladeren met daarin een kies. Mijn maag keert nog steeds als ik eraan terugdenk! Later probeerde ik het raadsel op te lossen door 's nacht op zoek te gaan, dit bleek echter niet één van mijn beste keuzes te zijn. Het moment dat ik de bodem raakte verbrandde mijn voeten. Alles werd op dat moment duidelijk. Ik bevond me niet in een Mekka, maar op een vleesetend eiland! Je kan het misschien wel al raden dat ik niet langer dan nodig was op het eiland ben gebleven. Ik wachtte tot Richard Parker terug in de sloep was en we vertrokken. Van de ene hel naar de andere.
 
Ik kreeg genoeg van mijn situatie, die net zo zinloos leek als het weer. Maar het leven wilde me nog niet laten gaan. De rest van dit verhaal bestaat uit louter verdriet, pijn en lijdzaamheid.
Uiteindelijk kwam er dan toch verlossing, er kwam land in zicht. Dit bleek al snel Mexico te zijn. Van al de pijn en verdriet dat ik al had meegemaakt bleek het ergste nog te moeten komen. Toen we aan het strand waren viel ik neer. Richard Parker sprong sierlijk uit de boot, liep verder richting het bos, draaide zich even om en liep verder. Niets meer. Niets minder. Na 227 dagen met hem te overleven had hij zelfs geen laatste brul meer voor me over, niets. Ik weende.
Na een goede verzorging van de plaatselijke bevolking werd ik naar het hospitaal Benito Juárez van Tomatlán in Mexico gebracht. Daar kwamen twee heren van de dienst van scheepvaart van het Japanse ministerie van Verkeer naar mijn verhaal luisteren. Ze waren eigenlijk eerder geïnteresseerd hoe de Tsimtsum gezonken was maar wilde ook mijn verhalen kennen. Na mijn eerste versie geloofde ze me niet. De versie waar meer waarheid in zat moest onderdoen van het verhaal van de werkelijkheid. Het tweede verhaal geloofde ze wel, maar toch wouden ze net zoals ik liever geloven in het eerste.
 We zijn er dan toch gekomen, mijn laatste keer dat ik erop terugkijk. Ook al is dit mijn laatste bericht, er zijn nog duizenden details dat ik je kan zeggen. Maar hier laat ik het bij. Ik leef verder, net zoals Richard Parker verder leeft. Ook al zitten we niet meer samen in die reddingsloep, zullen we voor altijd samen in de reddingsloep zitten. Het heeft me verandert. Het heeft hem verandert. Het heeft alles verandert.

zaterdag 21 februari 2015

p.202-286, hoofdstuk 69-94, 'de trage ontwaking uit een nachtmerrie'

Piscine Molitor Patel (Pi)
p.202-256, hoofdstuk 69-91

Ik kan je veel vertellen, maar veel nieuws is er niet meer na weken of maandenlang op zee rond te zwerven. Alles went op zee, en alles went doordat het elke dag herhaald wordt, elke dag dezelfde sleur. Soms wordt er wel eens een nieuw mijlpunt gezet in mijn verhaal, maar bijna elke dag is het weer hetzelfde. Omdat dit zo is heb ik zelfs een vast dag- en nachtplan, elke dag en keer op keer hetzelfde. Maar één van die dingen moest veranderen. Ik moest en zou de baas worden, het zogenaamde superalfa-mannetje van de sloep. Ik heb er lang over nagedacht, want hoe je een wilde tijger in een reddingsloep temt staat trouwens niet in een overlevingshandleiding, en uiteindelijk kwam ik met een plan. En het bleek nog te werken ook! Gewapend met een schild van het pantser van een schildpad, een oranje fluitje en de slechte zeebenen van Richard Parker won ik de titanenstrijd. Elk hadden we ons eigen territorium, en ook al was ik de baas, ik respecteerde zijn territorium. Een bewijs dat ik de opperhand had was dat hij op een dag uit schaamte zijn eigen poep voor me verstopte. Misschien moet ik ook nog even vermelden dat de doodsangst en schrik toch nog blijft voortbestaan, ook al ben je de baas, je zit nog steeds met een gigantische tijger op een reddingsloep. Je kon ook zeggen dat Richard Parker en ik in een soort symbiose leefden met elkaar. Ik zorgde voor zijn eten, hoe zwaard het karwij soms ook was, en hij hield mij op één of andere manier in leven.
 
Naarmate de verpakte mondvoorraad slonk moest ik me ook houden aan de voorgeschreven hoeveelheden voedsel. Dit was als het ware het begin van het hoofdstuk 'voortdurende honger'. Ik raakte geobsedeerd door voedsel. En hoe minder ik te eten had, hoe groter mijn imaginaire porties eten werden. Na een tijd had ik ook door dat ik alles was beginnen eten, elk stukje vlees of wat nog op vlees leek verdween voorgoed in mijn mond. Dit leidde dan ook tot de sinistere ontdekking dat mijn eetgewoonten gelijk stonden met die van Richard Parker.
De variëteit in het eten was niet de enige variatie die er was, het weer was ook geen constante. De blauwe hemelse koepel kon veranderen in een wit hemels laken met een licht briesje of een donkere depressie uit de hel. Sommige dagen onweerde het zo slecht dat er geen woorden voor bestonden. Andere dagen was het dan weer zo warm dat elke centiliter vocht dat je had gekregen door de regen uit je lijf verdampte. Ik herinner me ook nog goed de keer dat het bliksemde. Als een bliksem in de zee insloeg vertakte zich in  het water een soort witte wortels; even stond er een schitterende hemelse boom in de zee. Na die hemelse openbaring kwam er nog een wonder, eindelijk een schip. Ik dacht dat de redding nabij was want het vaarde recht op ons af. Het vaarde ons gewoon voorbij.
Niet lang na de teleurstelling gebeurde ook voor het eerst dat ik dacht dat ik echt dood ging gaan. De eerste symptomen kwamen op bij Richard Parker. Hij lag al dagenlang stil in de sloep, ik dacht dat hij blind geworden was. Even later bleek dat ook zo te zijn want ik werd echt blind. Door deze hel leerde ik ook iemand nieuw kennen, een broeder. Na een heerlijk gesprek over eten klom hij aan boord. Ik probeerde hem nog tegen te houden maar het kwaad was al geschied. Later heb ik mijn vriend opgeruimd. Het opkikkertje voor Richard Parker was een nieuw dieptepunt voor mij. Wat was de kans eigenlijk dat twee schipbreukelingen elkaar tegen kwamen in de Grote Oceaan?


woensdag 18 februari 2015

p.151-202, hoofdstuk 53-68, 'angs als tegenstander en als wapen'

Piscine Molitor Patel (Pi)
p.151-202, hoofdstuk 53-68

Na het vinden van het noodpakket ging ik gaan slapen. Toen ik opstond had ik een onrustig gevoel, maar het water, het voedsel en de rust hadden mijn verzwakte gestel goed gedaan en me nieuwe levenskansen geboden. Maar met dit nieuw begin zag ik ook direct in hoe hopeloos mijn situatie wel niet was. Ik was alleen met een tijger en een hyena in het midden van de Grote Oceaan. En dat ik wist dat ik me in de Grote Oceaan bevond was ook mijn enige geografische ingeving dat ik had. 
Uit veiligheidsoverwegingen heb ik toen ook besloten een vlot te bouwen. Tijdens dat bouwen heeft Vishnu mijn gebeden gehoord en liet Richard Parker de hyena doden. In uitzondering van mezelf en de elementen bleef er nu nog maar één tegenstander over.  Echt mooi en stevig was het vlot niet, maar het deed alleszins wat het moest doen, drijven. Ik was dan misschien wel enkele meters van Richard Parker verwijdert, ik zat nu wel dichter bij de dreigende haaien die op elk moment het vlot konden omver duwen.
Ik had nu wel een zorg minder door de hyena, de situatie bleef niet ideaal. In de eerste nacht op het vlot viel er veel regen en het was allesbehalve warm. Omdat ik toen de slaap toch niet kon vatten smeedde ik maar mijn 5 plannen, 5 plannen om van 2 roofdieren geen roofdieren te maken. Toen ik uiteindelijk terug nuchter was bleken deze plannen nooit te kunnen werken. In tegenstelling tot de vorige 5 kon mijn laatste 6de plan, dit bestand eruit Richard Parker te laten sterven door honger en dorst, misschien wel werken. Maar dat zou voor later zijn. Richard Parker was dan wel een constante dreiging, de angst was de ergste dreiging die er was. Angst bleek de enige echte tegenstander van het leven te zijn.
In het midden van al mijn angst voor alles was het vreemd genoeg Richard Parker die me kalmeerde. De ironie van dit verhaal is dat uitgerekend degene die me in eerste instantie een ware doodsangst aanjoeg, dezelfde was die me daarna rust en een doel gaf; ja, ik zou zelfs willen zeggen dat hij me tot een compleet mens maakte.
Het overleven op het water brengt ook veel problemen met zich mee zoals, ironisch genoeg, het vinden van water en zoeken van een voedselvoorraad. Met de overlevingshandleiding leerde ik verschillende tips, waaronder het leren vissen. Met het visgerei dat in de kist lag probeerde ik veel, maar de eerste keren mislukte het keer op keer met een vislijn. Pas na het voorval met de vliegende vissen had ik aas om met te vissen. Daarna probeerde ik ook met een speer te vissen en met mijn handen schildpadden te vangen. Als een ware avonturier op zee begon het aardig te lukken, dat overleven op zee. Mijn band met Richard Parker probeerde ik te versterken door zijn voedsel- en drankvoorraad te zijn en me voor te doen als het superalfa-mannetje. Ik probeerde het beste te maken met alle middelen voor handen.

dinsdag 17 februari 2015

p.103-150, hoofdstuk 37-52, 'het begin van een nachtmerrie'

Piscine Molitor Patel (Pi)
p.103-150, hoofdstuk37-52

Wat begon als een nieuw vooruitzicht of een nieuw begin bleek al iets anders te worden, een ware nachtmerrie. Het schip waarmee we naar het beloofde land Canada vaarde verging, het zonk. Het zonk met het geluid van alle dieren dat het met zich meetrok. Toen het verging gooide de bemanning me overboord in een reddingsloep, waarvoor ik hen trouwens nog steeds dankbaar ben. Van de vele dingen dat boven kwamen drijven was het juist datgene wat ik het minst wou dat ik zag, de bengaalse tijger Richard Parker. Eerst probeerde ik hem nog naar me toe te trekken om hem te redden. Maar al snel kwam ik bij mijn verstand en probeerde hem weg te slaan, maar tevergeefs. Richard Parker klom aan boord. Nu zat ik samen met een Bengaalse tijger op een reddingsloep midden in de zee, ik heb al betere momenten gehad.
 
Uit schrik om levend verscheurd te worden moest ik van die boot af, maar ik wou natuurlijk niet in het koude water gaan zwemmen. In een reddingsloep bleef ik achter de reddingsboot drijven. Ik mocht dan nu wel enkele meters meer van Richard Parker verwijdert zijn, de nachtmerrie moest nog maar beginnen. Toen ik rond me keer zag ik verschillende dreigende haaienvinnen rond de reddingsloep. Ze zeggen dat na regen zonneschijn komt, maar nu zat ik echt wel in een helse storm. Tegen alle verwachtingen in lieten de elementen me in leven, ik werd niet verscheurd, reddingsloep zonk niet en de haaien bleven rondcirkelen maar vielen niet aan. Naast Richard Parker bleek er ook nog een zwaargewonde zebra die ik nog niet had opgemerkt in de reddingsloep te liggen. En nadat ik dat had opgemerkt kwam er ook nog een hongerige hyena aan te pas. Mijn god, ik waande me terug in de zoo van Pondicherry. Was het maar zo, dan was ik terug bij mijn ouders en mijn broer, ik mis hen zo. Een tijdje later kwamen we de bananen tegen die dreven op het water. Tussen de bananen in lag Jus d'Orange, onze schitterende Borneose orang-oetanmatriarch die me ook kwam vergezellen op de reddingsboot. De twee roofdieren Richard Parker, die trouwens verdwenen was onder een dik oranje zeil, en de hyena bleken niets te zijn tegen een ander kwaad waar ik me tegen zou tegen moeten verweren, de dorst.
Onze gezellige populatie op de reddingsboot werd aardig verminderd door de hyena. Die zich eerst met een volle honger liet begaan met de zebra, en even later met een moordlustige blik met de orang-oetan. Nog steeds heb ik spijt dat ik dat stomme beest niet direct heb afgemaakt toen ik er mijn eerste blik op wierp. Mijn geloof in de kapiteins en scheepsleveranciers was bijna nihil toen ik maar geen overlevingspakket vond. Maar toen ik mijn lot in eigen handen nam en eens onder het zeil keek, waar Richard Parker lag, vond ik de hoorn des overvloeds. Mijn dorst, mijn honger, mijn hoop,... alles werd gevuld!





dinsdag 10 februari 2015

p.55-100, hoofdstuk16-36, 'Geloven'



Piscine Molitor Patel (Pi)
p.55-100, hoofdstuk16-36, "Geloven"
 
Sommige mensen vinden het niet leuk als ze kunnen kiezen wat ze gaan eten of in hun vrije tijd gaan doen. Bij mij gaat het wel iets dieper dan bij hen, ik kan niet kiezen tussen welk geloof. Ik geloof zowel eerlijk in het hindoeïsme als standvastig in het christendom zoals ik diep geloof in de islam. Alles begon met mijn reis naar Munnar waar ik een prachtig trio van heuvels zag. Elk van die heuvels stond op een gelijke afstand van elkaar, allemaal gelijk. Daar heb ik het christendom leren ontmoeten, naast het hindoeïsme dat ik al had meegekregen daar mijn geloof. Een jaar later leerde ik ook de islam kennen, niet in een moskee maar in een bakkerij. Soms is dit niet zo gemakkelijk, zoals de keer dat mijn hindoe-priester, christenpriester en imam elkaar kwamen vergezellen bij mijn ouders. Elk waren ze er net zo diep van overtuigd dat ik een hindoe, christen of moslim ben dan ze zelf geloven in hun geloof. Tijdens een vurige ruzie wouden ze me volledig bekeren tot hun eigen geloof. Tot ze uiteindelijk alle drie eens werden over iets; "Hij kan geen hindoe, christen en moslim tegelijk zijn!" Een zee van stilte daalde neer.
Toen iedereen, de drie wijzen en mijn ouders, me aankeken herinnerde ik me een quote van een wijze man en zei:"Bapu Gandhi zei:"Alle religies zijn waar." En ik wil gewoon God liefhebben." Mijn vader, een geboren realistische kapitalist, bevestigde dit tot mijn grote verwondering. Na dit voorval liet iedereen me mijn gang gaan. Later kreeg ik ook nog een ongelooflijk cadeau, mijn eerste christelijke gebedskleedje. Dit ging dan ook samen met een doping en de verandering naar een christelijke school. Ik was dolblij, en ook al leek het alsof ik aan het verchristelijken was, ik al voor altijd zowel christen, hindoe als moslim blijven, voor altijd.
Ik herinner me ook nog goed het moment dat ik stond te wachten op meneer Kumar, mijn inwijder van het islamitisch geloof, om hem eens rond te leiden in 'mijn' zoo. Vol ongeduld, gevuld met stress stond ik daar in mijn ogen te wrijven, voor het geval dat ik hem niet zou herkend hebben zou ik dat als uitvlucht gebruikt hebben. Toen ik hem tegenkwam groette ik hem en wou hij een ticket kopen om naar binnen te gaan. Zo fier als een gieter wees ik hem een privéweg. Het toeval wou daar ook treffen dat de tweede meneer Kumar, mijn leerkracht wiskunde, er op dat moment ook was. Samen vergaapte we aan de ervaring van deze interactie met de natuur, een heerlijke dag.
Maar zoals ze vaak zeggen is er telkens een stilte voor de storm, de verhuis. Het heeft meer dan een jaar geduurd vooraleer we konden vertrekken dat het gevolg was van zo veel papierwerk voor een dergelijke substantiële overdracht. Uiteidenlijk vertrokken we op 21 juni 1977 met het Japanse vrachtschip Tsimtsum naar het beloofde land Canada.