Piscine Molitor Patel (Pi)
p.256-318, hoofdstuk 92-100
Een van de laatste dingen dat ik nog meemaakte op zee was waarschijnlijk ook één van mijn meest memorabele. Toen ik ronddreef in het niets, deed ik in die zee van leegte één van de grootste en meest opzienbarende botanische ontdekkingen ooit. De ontdekking van een drijvend bos in het midden van de Grote Oceaan. Op het eerste zicht leek de een Mekka voor het schipbreukeling op zee. Op het eiland waren kleine poeltjes gevuld met zoet water, heerlijke algen waar ik op elk moment mijn buik van vol kon eten en een eindeloze maaltijd voor Richard Parker. Die maaltijd bestond uit een honderdduizenden of eerder miljoenen stokstaartjes. En elke ochtend lagen er ook vissen in de poeltjes, van kleine visjes tot de grootste haaien. Het klinkt misschien ongelooflijk, maar toch is het waar.
In tegenstelling tot wat ik dacht moest mijn opzienbarende ontdekking nog komen. Na een verblijf van enkele dagen of weken ging ik naar de grote centrale boom en wou één van zijn vruchten oppeuzelen. Maar het enige dat ik de eten kreeg van de boom waren opeen geplakte bladeren met daarin een kies. Mijn maag keert nog steeds als ik eraan terugdenk! Later probeerde ik het raadsel op te lossen door 's nacht op zoek te gaan, dit bleek echter niet één van mijn beste keuzes te zijn. Het moment dat ik de bodem raakte verbrandde mijn voeten. Alles werd op dat moment duidelijk. Ik bevond me niet in een Mekka, maar op een vleesetend eiland! Je kan het misschien wel al raden dat ik niet langer dan nodig was op het eiland ben gebleven. Ik wachtte tot Richard Parker terug in de sloep was en we vertrokken. Van de ene hel naar de andere.

Ik kreeg genoeg van mijn situatie, die net zo zinloos leek als het weer. Maar het leven wilde me nog niet laten gaan. De rest van dit verhaal bestaat uit louter verdriet, pijn en lijdzaamheid.
Uiteindelijk kwam er dan toch verlossing, er kwam land in zicht. Dit bleek al snel Mexico te zijn. Van al de pijn en verdriet dat ik al had meegemaakt bleek het ergste nog te moeten komen. Toen we aan het strand waren viel ik neer. Richard Parker sprong sierlijk uit de boot, liep verder richting het bos, draaide zich even om en liep verder. Niets meer. Niets minder. Na 227 dagen met hem te overleven had hij zelfs geen laatste brul meer voor me over, niets. Ik weende.
Na een goede verzorging van de plaatselijke bevolking werd ik naar het hospitaal Benito Juárez van Tomatlán in Mexico gebracht. Daar kwamen twee heren van de dienst van scheepvaart van het Japanse ministerie van Verkeer naar mijn verhaal luisteren. Ze waren eigenlijk eerder geïnteresseerd hoe de Tsimtsum gezonken was maar wilde ook mijn verhalen kennen. Na mijn eerste versie geloofde ze me niet. De versie waar meer waarheid in zat moest onderdoen van het verhaal van de werkelijkheid. Het tweede verhaal geloofde ze wel, maar toch wouden ze net zoals ik liever geloven in het eerste.
We zijn er dan toch gekomen, mijn laatste keer dat ik erop terugkijk. Ook al is dit mijn laatste bericht, er zijn nog duizenden details dat ik je kan zeggen. Maar hier laat ik het bij. Ik leef verder, net zoals Richard Parker verder leeft. Ook al zitten we niet meer samen in die reddingsloep, zullen we voor altijd samen in de reddingsloep zitten. Het heeft me verandert. Het heeft hem verandert. Het heeft alles verandert.

